De werkwoordelijke aanvulling
In sommige gevallen is de persoonsvorm niet voldoende om te zeggen wat het onderwerp doet of is.
In deze gevallen is er een aanvulling nodig bij de persoonsvorm.
Als die aanvulling bestaat uit een of meerdere werkwoorden (in voorbeeld 2 en 3), spreken we van een werkwoordelijke aanvulling (wwa). De werkwoordelijke aanvulling kan een infinitief (inf), te + infinitief (te + inf), aan het + infinitief (aan het + inf), meerdere infinitieven (inf + inf) of een voltooid deelwoord (vd) zijn.
- We laten de hond uit.
- We gaan een nieuwe auto kopen.
- Ik heb een prachtig boek gelezen
- Wat doen we ? We laten ? Of we laten uit ?
- Wat doen we ? We gaan ? Of we gaan kopen ?
- Wat doe ik ? Ik heb ? Of ik heb gelezen ?
In deze gevallen is er een aanvulling nodig bij de persoonsvorm.
- We laten de hond uit.
- We gaan een nieuwe auto kopen.
- Ik heb een prachtig boek gelezen.
Als die aanvulling bestaat uit een of meerdere werkwoorden (in voorbeeld 2 en 3), spreken we van een werkwoordelijke aanvulling (wwa). De werkwoordelijke aanvulling kan een infinitief (inf), te + infinitief (te + inf), aan het + infinitief (aan het + inf), meerdere infinitieven (inf + inf) of een voltooid deelwoord (vd) zijn.
- We gaan een nieuwe auto kopen. (wwa = inf)
- Hij ligt in de auto te slapen. (wwa = te + inf)
- Hij is aan het dromen. (wwa = aan het + inf)
- Hij heeft in de auto liggen slapen. (wwa = inf + inf)
- Hij heeft in de auto geslapen. (wwa = vd)