Het lijdend voorwerp
je stuurt een sms'je ...
In zinnen met een werkwoordelijk gezegde zeg je wat iets of iemand doet. In heel veel gevallen kan je ook uitdrukken wie of wat die handeling ondergaat. Je stuurt … Wat stuur je ? Een sms'je. Het sms'je ondergaat de handeling (sturen).
Dat zinsdeel noemen we het lijdend voorwerp.
Het lijdend voorwerp kan je vinden door een vraag te bouwen met de structuur 'wie/wat + wwg + o ?'
Het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (op, in, naar, onder, tussen, met …).
Het wederkerend voornaamwoord kan ook een lijdend voorwerp zijn. Als het wederkerend voornaamwoord een noodzakelijk wederkerend voornaamwoord is, dan is het een niet-werkwoordelijke aanvulling (cf. supra).
Dat zinsdeel noemen we het lijdend voorwerp.
Het lijdend voorwerp kan je vinden door een vraag te bouwen met de structuur 'wie/wat + wwg + o ?'
- Wij bakken een lekkere biefstuk.
- Wat + bakken + wij ?
- Gisteren zaten wij nog op een terrasje een lekkere biefstuk te eten.
- Wat + zaten / te eten + wij ?
Het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (op, in, naar, onder, tussen, met …).
Het wederkerend voornaamwoord kan ook een lijdend voorwerp zijn. Als het wederkerend voornaamwoord een noodzakelijk wederkerend voornaamwoord is, dan is het een niet-werkwoordelijke aanvulling (cf. supra).
- Hij scheert zich (lv)
- Hij scheert het schaap (lv)
- Zij schaamt zich (nwwa)
- *Zij schaamt hem (?)