Het voorzetselvoorwerp
Bij veel hoofdwerkwoorden hoort nog een aanvulling, die steeds met een vast voorzetsel begint. Je houdt van je vriendin, je komt op voor je jongere broertje … Zonder dat zinsdeel lijkt de zin nergens naar (*Je houdt, *je komt op).
Dat zinsdeel noemen we het voorzetselvoorwerp.
Een voorzetselvoorwerp begint steeds met een vast voorzetsel bij een werkwoord. Sommige werkwoorden hebben echter meerdere vaste voorzetsels.
Soms hoort die constructie met een vast voorzetsel ook bij een bijvoeglijk naamwoord in een zin met een naamwoordelijk gezegde.
In ieder geval wordt het voorzetsel in een voorzetselvoorwerp niet in zijn letterlijke (plaatsbepalende) betekenis gebruikt. Als je bezwijkt onder de extreme druk, sta je nergens onder. Als je woedend bent op je coach, sta je niet bovenop hem !
- Je houdt van je vriendin.
- Ik kom op voor mijn jongere broertje.
- Die gek lijdt aan grootheidswaanzin.
Dat zinsdeel noemen we het voorzetselvoorwerp.
Een voorzetselvoorwerp begint steeds met een vast voorzetsel bij een werkwoord. Sommige werkwoorden hebben echter meerdere vaste voorzetsels.
- Hij bezwijkt aan zijn verwondingen.
- Hij bezwijkt onder de extreme druk.
- Hij bezwijkt voor haar charmes.
- Zij houdt zich aan de regels.
- Zij houdt zich van de domme.
- Zij houdt zich voor een echt genie.
Soms hoort die constructie met een vast voorzetsel ook bij een bijvoeglijk naamwoord in een zin met een naamwoordelijk gezegde.
- Je bent fier op je voetbaltalent.
- Ik ben woedend op mijn voetbalcoach.
In ieder geval wordt het voorzetsel in een voorzetselvoorwerp niet in zijn letterlijke (plaatsbepalende) betekenis gebruikt. Als je bezwijkt onder de extreme druk, sta je nergens onder. Als je woedend bent op je coach, sta je niet bovenop hem !