De persoonsvorm
De persoonsvorm (pv) is het vervoegde werkwoord in de zin. Het is dus een werkwoordsvorm (i) in de tegenwoordige of verleden tijd en (ii) in het enkelvoud of in het meervoud.
Je kan de persoonsvorm vinden door van de zin een ja-neevraag te maken. Dan staat de persoonsvorm op de eerste plaats.
De persoonsvorm komt altijd overeen in getal (enkelvoud of meervoud) met het onderwerp. Dit noemen we congruentie. Als je het onderwerp van getal verandert, moet dus ook de persoonsvorm aangepast worden.
Je kan de persoonsvorm vinden door van de zin een ja-neevraag te maken. Dan staat de persoonsvorm op de eerste plaats.
- Liesbeth speelt de hele middag op straat.
- Speelt Liesbeth de hele middag op straat ?
De persoonsvorm komt altijd overeen in getal (enkelvoud of meervoud) met het onderwerp. Dit noemen we congruentie. Als je het onderwerp van getal verandert, moet dus ook de persoonsvorm aangepast worden.
- Liesbeth speelt de hele middag op straat.
- Kinderen spelen de hele middag op straat.
In veel zinnen met een werkwoordelijk gezegde omvat de persoonsvorm het hele werkwoordelijk gezegde.
In andere zinnen is de persoonsvorm niet meer dan een hulpwerkwoord en is het hoofdwerkwoord elders in de zin te vinden.
In deze gevallen is er sprake van een werkwoordelijke en soms ook van een niet-werkwoordelijke aanvulling.
- Liesbeth speelt de hele middag op straat.
- Wat wordt er over Liesbeth (o) gezegd ? Ze speelt !
In andere zinnen is de persoonsvorm niet meer dan een hulpwerkwoord en is het hoofdwerkwoord elders in de zin te vinden.
- Liesbeth heeft de hele middag op straat gespeeld.
- Liesbeth zal de hele middag op straat spelen.
- Wat wordt er over Liesbeth (o) gezegd ? Dat ze heeft ? Dat ze zal ? Of dat ze speelt ?
In deze gevallen is er sprake van een werkwoordelijke en soms ook van een niet-werkwoordelijke aanvulling.