Het plaatsobject
De plaatsbepaling bevat in veel zinnen extra informatie, die je zonder groot betekenisverlies kan weglaten. In die gevallen is de plaatsaanduiding een bepaling.
In andere zinnen is de vermelding van de plaats echter noodzakelijk voor een goed begrip van de zin.
Als de vermelding van de plaats 'noodzakelijk' is, spreken we van een plaatsobject.
In sommige zinnen vinden we een plaatsobject bij een werkwoord, dat dikwijls als koppelwerkwoord gebruikt wordt. Het werkwoord is hier echter geen koppelwerkwoord (het verbindt niet het onderwerp met een eigenschap of toestand van dat onderwerp). Werkwoorden met plaatsobjecten zijn werkwoorden als zijn, wonen, zitten ...
Plaatsobjecten vinden we ook terug bij werkwoorden die (het eindpunt van) een verplaatsing uitdrukken, zoals stoppen, steken, belanden, leggen, zetten ..
- Ik kocht in de bakkerij een brood.
- Ik kocht een brood.
In andere zinnen is de vermelding van de plaats echter noodzakelijk voor een goed begrip van de zin.
- Grootvader zat in de schommelstoel.
- *Grootvader zat.
- Caroline woont in Sint-Michiels.
- *Caroline woont.
Als de vermelding van de plaats 'noodzakelijk' is, spreken we van een plaatsobject.
In sommige zinnen vinden we een plaatsobject bij een werkwoord, dat dikwijls als koppelwerkwoord gebruikt wordt. Het werkwoord is hier echter geen koppelwerkwoord (het verbindt niet het onderwerp met een eigenschap of toestand van dat onderwerp). Werkwoorden met plaatsobjecten zijn werkwoorden als zijn, wonen, zitten ...
- Piet was ziek. (was = koppelwerkwoord, ziek = nwd.)
- Piet was in de tuin. (was = gewoon hoofdwerkwoord, in de tuin = po)
Plaatsobjecten vinden we ook terug bij werkwoorden die (het eindpunt van) een verplaatsing uitdrukken, zoals stoppen, steken, belanden, leggen, zetten ..
- Stop het maar in de zak.
- Het belandde in de vuilnisbak.
- Zet je de vuilniszakken op de stoep ?