Het richtingsobject
Bij werkwoorden die een beweging uitdrukken hoort meestal ook een zinsdeel dat niet weggelaten kan worden, zonder de betekenis van de zin onduidelijk te maken of te veranderen.
Dat zinsdeel noemen we een richtingsobject (ro).
We vinden het richtingsobject bij werkwoorden als lopen, rijden, gaan, varen, fietsen, vliegen, zich bewegen ...
Het richtingsobject kan trouwens in twee richtingen werken. Het kan uitdrukken waar iets naartoe gaat, maar het kan ook uitdrukken waar iets vandaan komt.
- Ik ga naar Spanje.
- *Ik ga.
Dat zinsdeel noemen we een richtingsobject (ro).
We vinden het richtingsobject bij werkwoorden als lopen, rijden, gaan, varen, fietsen, vliegen, zich bewegen ...
Het richtingsobject kan trouwens in twee richtingen werken. Het kan uitdrukken waar iets naartoe gaat, maar het kan ook uitdrukken waar iets vandaan komt.
- Ik ga naar Spanje.
- Ik haal de kip uit de oven.